Viermaal herstel relatie Suriname-Nederland

Shoeket logo

Bron: De Ware Tijd

23 September 2021 14:07

Voor mij lezen

INGEZONDEN - Bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 sloot het met Nederland een verdrag voor ontwikkelingssamenwerking. Met een gouden handdruk van 3,5 miljard Nederlandse gulden (Nf) verliet Suriname het koninkrijk.

De onzekerheid bij een deel van de Surinaamse bevolking werd enigszins weggemaakt door het eerste artikel in het verdrag. Daarin stond dat de twee landen zoveel mogelijk zullen samenwerken waarbij hun economieën aanvullend en stimulerend op elkaar kunnen inwerken.

De bedoeling was dat het welvaartsverschil tussen beide landen kon verminderen en de economische groei en goede welvaartsspreiding binnen Suriname zou kunnen worden bevorderd. Hiermee moest de economische weerbaarheid van dit land op efficiënte wijze zo snel mogelijk worden bereikt.

Journalist John Jansen van Galen omschreef deze constructie als schizofreen, want Nederland vond wel dat Suriname klaar was voor de staatkundige onafhankelijkheid, maar niet "rijp om de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen economische ontwikkeling". Deze constructie heeft aan de basis gelegen van de vele problemen en fricties tussen de twee landen.

Als één van de kenmerken van het Surinaamse buitenlands beleid mag worden genoemd het verkrijgen van de toegezegde 3,5 miljard Nederlandse gulden. De Commissie ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname (Cons) bestaande uit drie Surinamers en drie Nederlanders moest toezien op een effectieve besteding van dit geld. De uit elkaar lopende opvattingen leidden tot veel fricties en op 26 januari 1978 zelfs tot een ernstige breuk binnen de groep.

 

Daags na de Decembermoorden in 1982 schortte Nederland de ontwikkelingshulp op. Eind 1987 kwamen er verkiezingen en in januari 1988 trad de regering-Shankar/Arron aan. In de buitenlandse politiek van Suriname keerde in 1987 de grootste aandacht van Suriname terug naar Nederland.

In mei 1988 werd de ontwikkelingsrelatie hersteld en wer- den gesprekken gevoerd over "hoe verder". Overeengekomen werd het ontwikkelingsverdrag niet te wijzigen. Tijdens dit overleg vroeg Suriname aan Nederland het voorgeschoten geld van de opgeschorte periode terug, maar Nederland weigerde.

Op dat moment waren de contouren al te zien dat Suriname vanaf medio 1988 een ander Nederland tegenover zich kreeg. Een keiharde opstelling met een restrictief Nederlands beleid. Dat was er op gericht het ontwikkelingsgeld te gebruiken als instrument om Suriname te dwingen een door Nederland gewenst beleid te voeren zoals het internationaliseren van de hulp en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) betrekken bij een aanpassingsprogramma.

Suriname was fel gekant tegen internationalisering van de hulp. In november 1988 reisden de politieke leiders Henck Arron, Jagernath Lachmon en Willy Soemita naar Nederland om te eisen waar Suriname recht op had zoals overeengekomen in het verdrag van 1975. Maar Nederland wilde niet zomaar geld vrijgeven. Het stelde eisen waar Suriname niet aan wilde of kon voldoen.

Op de verharding van de Nederlandse opstelling reageerde Suriname soms zakelijk, soms emotioneel. Er werden beschuldigingen geuit zoals neokolonialisme, paternalisme en bevoogding. Suriname verweet Nederland telkenmale nieuwe voorwaarden te stellen en had de indruk dat met de verzakelijking Den Haag wilde ontkomen aan de letter en geest van het verdrag van 1975.

Er was geen sprake van een vlotte transfer van het hulpgeld met als gevolg dat de zo gewenste economische weerbaarheid niet van de grond kwam. De toen heersende onstabiele situatie bracht Desi Bouterse in december 1990 weer uit de barakken en hij nam de bestuursmacht in handen.

Nederland schortte wederom de ontwikkelingssamenwerking op. Bouterse realiseerde zich al gauw dat het tijdperk van militairen aan de macht ten einde liep op het continent. In mei 1991 kwamen er verkiezingen, het Nieuw Front won en Ronald Venetiaan werd president.

 

Bij besprekingen op Bonaire medio november 1991 werd de ontwikkelingsrelatie hersteld. Overeengekomen werd dat het verdrag van 1975 onverkort van kracht bleef, terwijl er een nieuw verdrag - het Raamverdrag - zou worden opgesteld. Het doel was uitbouw van de democratie, rechtsstaat en versnelde economische ontwikkeling. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Hans van den Broek verklaarde toen: "Het is belangrijk te bedenken dat Suriname zichzelf niet als baron Von Munchhausen bij de eigen haren uit het moeras hoeft te trekken, maar dat daarbij steun van Nederland komt."

Met het Raamverdrag kreeg Nederland via de financiële hulp weer een belangrijke invloed in Suriname. Het leidde ook tot het heropleven van de verschillen in inzichten over de besteding van het geld. De wederzijdse relatie bleef moeizaam, zodanig dat Fred Derby opmerkte: "Nederland barst met je geld." Assembleelid Otmar Rodgers verklaarde enige tijd later: "Wij zijn ziek en moe van de pogingen van Den Haag om de effectiviteit van het hulpbeleid te onderzoeken." Er gingen zelfs stemmen op om de relatie met Nederland af te bouwen, omdat de republiek niet meer geloofde in de coöperatieve houding van Den Haag.

Rond 1995/1996 werd de geldkraan weer opengedraaid om Venetiaan te helpen en Bouterse de pas af te snijden, maar het was te laat. Het had weinig effect op de verkiezingen van mei 1996. Jules Wijdenbosch werd president. Beide landen verklaarden te streven naar een goede, zakelijke en constructieve samenwerking, maar de relatie bleef gespannen. Vooral de prominente rol van Bouterse was Nederland een doorn in het oog.

In essentie kon de ontwikkelingsrelatie in 1997 als verbroken worden beschouwd. Nederland deed geen financiële toezeggingen meer. Vicepresident Pretaap Radhakishun beschuldigde Nederland ervan nog net geen dief te zijn om de Nf 600 miljoen waar Suriname aanspraak op maakte achter te houden. Ontwikkelingen stagneerden met als gevolg onder meer toenemende werkloosheid, armoede en impopulariteit van de regering.

Ondertussen trad in 1998 in Nederland het tweede kabinet-Kok aan met Jozias van Aartsen als minister van Buitenlandse Zaken en Eveline Herfkens als bewindsvrouw bij Ontwikkelingssamenwerking. Ze waren beiden van een jongere generatie en hadden geen sterke banden met Suriname zoals toenmalig premier Joop den Uyl en minister Jan Pronk van Ontwikkelingssamenwerking. Van Aartsen en Herfkens hadden geen enkele moeite Suriname niet te plaatsen in het centrum van het Nederlandse buitenland beleid. Het land was gewoon een buitenland en bij Buitenlandse Zaken Den Haag werd het bureau Suriname opgeheven.

 

Vervroegde verkiezingen in 2000 brachten de Frontpartijen weer aan het bewind, Venetiaan werd opnieuw president en dat zou duren tot 2010. Deze periode van twee termijnen presidentschap bracht geen verandering in de opstelling van Nederland, dat zijn been stijf bleef houden.

Wat deze periode ons leert is dat Nederland de zogenaamde speciale relatie met Suriname niet meer wilde voortzetten. Op de drempel van de 21ste eeuw was een harde conclusie dat de omvangrijke hulp niet de ontwikkeling had gebracht waarop men had gehoopt. Pronk beaamde dit in zijn Multatulilezing in 2002, toen hij zei dat al die hulp "de economie van het land per saldo juist niet verder heeft geholpen. Suriname was vooral hulpafhankelijk geraakt".

In 2004 verscheen het boek 'De toekomst van de relatie Nederland-Suriname' waarin werd geconstateerd dat de Nederlandse investeringen Surinames sociaal-economische situatie slechts marginaal of helemaal niet hadden verbeterd. De schuld lag volgens de schrijvers aan beide zijden van de oceaan. Er waren ernstige vergissingen gemaakt zowel bij het verdrag van 1975 als bij het Raamverdrag in 1992.

Na 2004 besefte Suriname dat Nederland de ontwikkelingshulp zou afbouwen. Deze wijziging van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid veroorzaakte een significante verschuiving in onze buitenlandse politiek. Marie Levens, minister van Buitenlandse Zaken, verklaarde dat voor "Suriname de regio van primaire importantie is; net zoals Nederland is geïntegreerd in de EU, zo zal Suriname ook integreren in de Caricom".

 

Recentelijk zei president Chandrikapersad Santokhi zonder enige bescheidenheid dat na een bezoek van één week aan Nederland, hij de relatie volledig heeft hersteld en hij symbool is van "een nieuw begin". Maar Santokhi moet niet vergeten dat in 1988, 1992 en 2000 zijn voorgangers Shankar en Venetiaan ook aan een nieuw begin stonden. Hij moet zich goed realiseren dat bij alle voorgaande keren van een zogenaamd "nieuw begin" Nederland "dost dost na raha" (= "geen vriend bleek te zijn").

Rudie Alihusain

Bron: Rudie Alihusain, Een glimp van de Surinaamse buitenlandse politiek 1975-2015, IMWO/Adekus, Paramaribo, 2016

Bekijkt origineel bericht ⇒

Meer actueel