Centrale vraag: Is het afnemen van een bloedonderzoek op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol, bij het ontbreken van ademanalyseapparaten, al dan niet in strijd met artikel 3 lid 2a van de Rijwet alsook het Alcoholbesluit?
Mede vanwege de precaire financiële situatie in Suriname is het gebleken dat het opsporen en vervolgen van verkeerscriminelen niet tot de topprioriteit van de beleidsmakers behoort. Het aantal verkeersslachtoffers dat jaarlijks het leven verliest of deels zwaar lichamelijk letsel oploopt, neemt gestadig toe. Hier moet niet alleen aan de verkeersdoden worden gedacht, maar ook aan degenen die met levenslang zwaar lichamelijk letsel achterblijven. Voor deze groep verkeersslachtoffers is het wederom functioneren in de maatschappij een heel groot probleem, omdat zij al dan niet gedeeltelijk invalide zijn geraakt en niet meer mee kunnen in het arbeidsproces.
Volgens de auteur blijkt in de praktijk dat er vaak geen prioriteit wordt verleend om er zorg voor te dragen dat de politie over die middelen beschikt die ervoor moeten zorgen dat de opsporing en vervolging van verkeerscriminelen te allen tijde intensief en effectief kan worden ingezet. Met middelen wordt in dit artikel specifiek bedoeld de ademanalyse apparaten die bij niet goed functioneren niet ingezet kunnen worden voor de opsporing en vervolging van bestuurders van motorrijtuigen, die zich schuldig maken aan het rijden onder invloed van alcohol ex artikel 3 Rijwet juncto artikel 20 Rijwet. Dit, volgens de auteur, omdat vanwege de overheid de financiële middelen ontbreken om te betalen voor o.a. het ijken, kalibreren en vervangen van deze apparaten. Het opsporen en vervolgen van verkeerscriminelen is volgens de auteur even belangrijk als de opsporing en vervolging van daders van commune delicten zoals moord, doodslag of zware mishandeling.
De auteur wijst erop dat de woorden 'dan wel' genoemd in de wet zorgt voor verwarring in de praktijk, omdat men bij de interpretatie ervan uitgaat dat er een keuze gemaakt kan worden tussen ademanalyse en de bloedtest voor vaststelling van het bewijs voor het rijden onder invloed van alcohol.
Voor het bewijs van het rijden onder invloed van alcohol is alleen een ademanalyseonderzoek mogelijk.
Alleen indien ondanks medewerking van de verdachte dit niet tot een voltooid onderzoek heeft geleid, kan er als uitzondering worden overgegaan tot bloedonderzoek, aldus de auteur. Dit betekent volgens haar dat het onrechtmatig is om een bloedonderzoek te doen bij een bestuurder verdacht van het rijden onder invloed enkel en alleen, omdat de apparaten voor het doen van een alcoholademtest niet ingezet kunnen worden. Dit, omdat er dan geen sprake is van een onvoltooid ademhalingsonderzoek.
Zij concludeert dat indien het de bedoeling is (van de wetgever) dat het bloedonderzoek als voormeld als bewijs gebruikt mag worden, een wijziging van de Rijwet en het Alcoholbesluit moet plaatsvinden. Tevens moeten de desbetreffende ministeriële beschikkingen (uitvoeringsbesluiten) uitgevaardigd worden.
Zolang dat niet gebeurd is, is het verkregen bewijs onrechtmatig en kan nooit tot bewijs van artikel 3 lid 2 van de Rijwet dienen.
Fayaz A. Sharman
Redactie Surinaams Juristenblad (sjbsjv@yahoo.com)