ELK INITIATIEF DAT is gericht op zelfvoorziening of terugdringen van export moet worden toegejuicht, zo ook dat van de ondernemer Lex van Dijk die grondstoffen wil telen voor de productie van veevoer voor zijn varkensbedrijf. Hij wil hiermee zijn kostprijs verlagen en zijn concurrentiepositie op de buitenlandse markt vergroten. Zoals het er nu aan toe gaat is dat niet mogelijk.
Maar de manier waarop Van Dijk zaken aanpakt, geeft wel te denken. Hij laat mennonieten komen, omdat die, zegt hij, kennis en ervaring hebben met grootschalige productie van mais en soja, twee van de drie producten die hij als grondstof wil gebruiken voor de varkensvoerproductie.
Dat het om een afgelegen gebied gaat, mag geen rol spelen bij het handhaven van de wet
De ondernemer had twee keer moeten nadenken alvorens mennonieten te laten overkomen, gezien de onrust die eerder was ontstaan toen soortgenoten zich in Suriname wilden vestigen voor ‘landbouwdoeleinden’. Die vrees was/is niet ongegrond, gezien de reputatie die deze groep heeft op het gebied van ontbossing in andere landen.
Van Dijk zegt dat hij alles onder controle heeft en dat de mensen die hij heeft gehaald, uitsluitend op zijn grond zullen werken. Maar wie kan die garantie geven? Gelet op het afgelegen Tibitigebied hoeft van (regelmatige) overheidscontrole weinig te worden verwacht. De vraag mag ook worden gesteld of hij heeft geprobeerd Surinamers het werk te laten doen. In het uiterste geval zou hij – als het inderdaad om kennis en ervaring gaat – slechts enkele mennonieten legaal kunnen laten overkomen om de Surinaamse arbeidskrachten te scholen.
Een andere opmerkelijke ontwikkeling is dat de ondernemer buitenlanders laat komen om er te werken, terwijl hij nog niet eens een vergunningaanvraag heeft ingediend. Wanneer dit in de publiciteit komt, verklaart hij dat de mensen (nog) geen betaald werk doen, maar tegelijk prijst hij hun ‘werkhouding’. Van Dijk zegt bezig te zijn met voorbereiding voor de vergunningaanvraag. Dit is van achteren naar voren werken.
Terecht wijst de minister van Arbeid, Werkgelegenheid en Jeugdzaken erop dat er mogelijk sprake is van illegale arbeid, wat strafbaar is. Hij stelt dat mennonieten niet boven de wet staan en dat ook zij een werkvergunning moeten hebben.
Het is zaak dat de bewindsman zo snel mogelijk laat onderzoeken onder welke voorwaarden de buitenlanders er verblijven. Dat het om een afgelegen gebied gaat, mag geen rol spelen bij het handhaven van de wet. Er moet worden voorkomen dat mennonieten, die in eerste instantie waren geweigerd, via een ‘achterdeur’ toch het land binnenkomen.
Verder kan men zich afvragen of de Immigratiedienst niet oplettender had kunnen of moeten zijn, vooral in het kader van toenemende klachten over doorvoer, met name illegale mensenhandel naar omliggende buurlanden. Maar er had ook een belletje moeten rinkelen toen bleek dat het om mennonieten gaat.
Het wantrouwen in de overheid is groot. Zo vreemd is dat niet, want zolang de woon- en leefgebieden niet zijn vastgelegd en de rechten van de bewoners in het achterland niet zijn erkend, kan deze of gene claim leggen op concessies, dwars door hun woon- en leefgebieden.